Jehovah's Getuigen en (angst voor) de Duivel
‘Bestaat Satan echt?’ is de vraag die op de
effen oranjegekleurde voorkant van de wachttoren van 1 november 2014 staat[1].
Het coverartikel tracht vervolgens aan de hand van de bijbel aan te tonen dat
Satan geenszins als een symbool van het kwaad bezien moet worden, maar als een
echt bestaand machtig geestelijk wezen, dat bovendien een gevaar vormt voor
mensen. Maar, er is bescherming, zo zegt het artikel: door dicht tot God te
naderen! En dat begint met het leren kennen van God door de bijbel te
onderzoeken. Uiteraard zullen Jehovah’s
Getuigen daar graag bij helpen…
Jehovah’s Getuigen
geloven dat God heilig en hoogverheven is, de Schepper, de Allerhoogste en
Soevereine Heerser van het universum. Toen ik nog een getuige van Jehovah was,
had ik daardoor altijd het gevoel dat God ver weg was. In mijn beleving gold dat
echter niet voor Satan de Duivel. Ons werd voorgehouden: “Houdt UW zinnen bij
elkaar, weest waakzaam. UW tegenstander de Duivel, gaat rond als een brullende
leeuw, op zoek om [iemand] te verslinden.” (1 Petrus 5:8)[2]. Satan de duivel lag als het ware om de hoek op de loer. Kennelijk
is God leren kennen en je aansluiten bij de veronderstelde ‘ware aanbidding’
niet voldoende om de duivel op afstand te houden. Integendeel, volgens de
wachttorenleer doet Satan er alles aan om mensen van de ‘ware aanbidding’ af te
houden en daarmee zien Jehovah’s Getuigen zichzelf als voornaamste doelwit van
zijn aanvallen. Vandaar ook dat de getuigen een reële angst hebben voor de
duivel. Dat wordt ze wel geleerd:
“De Duivel achtervolgt Jehovah’s aanbidders. Hij wil zijn
prooi niet per se doden, zoals een jager. Het voornaamste doel van de Duivel is
iemand levend te vangen en hem dan zijn wil te laten doen” (wachttoren 15
augustus 2012, p.20)
“Satan kan de strijd niet winnen, maar hij kan ons als
afzonderlijke personen wel laten sneuvelen als we niet waakzaam blijven. Satan
weet dat hij ons kan verslinden als hij onze band met Jehovah kan verzwakken.
Hoe probeert hij dat te bereiken? Door ons op een intensieve, persoonlijke en
slinkse manier aan te vallen.” (Blijf in
Gods liefde, p.185)
Wie is dan deze Satan
volgens de leer van Jehovah’s Getuigen?
Satan
volgens de wachttorenleer.
Jehovah’s Getuigen geloven dat Satan de Duivel
oorspronkelijk een engel was bij God, een volmaakt hemels schepsel, die echter
jaloers werd en aanbidding voor zichzelf wilde. Al in het paradijs zou hij Eva
hebben verleid tot ongehoorzaamheid aan Gods gebod. Adam en Eva hadden opdracht gekregen om
kinderen te krijgen en de aarde met hun nakomelingen te vullen. Het boekje ‘Wat
leert de bijbel echt’ (p.79) zegt
hierover:
Al die mensen
zouden ook mij kunnen aanbidden in plaats van God, moet Satan gedacht hebben.
In zijn hart ontstond dus een verkeerd verlangen. Uiteindelijk deed hij daar
iets mee: hij bedroog Eva door haar leugens over God te vertellen (Genesis
3:1-5). Op die manier werd hij een Duivel, wat “Lasteraar” betekent. Hij werd
ook Satan, wat “Tegenstander” betekent.
De wachttorenpublicatie Inzicht in de Schrift dl 2 vertelt wat meer onder het kopje
‘Strijdvraag inzake soevereiniteit opgeworpen’ ( p.808):
Toen
Satan (met de slang als spreekbuis) Eva benaderde, trok hij in werkelijkheid de
rechtmatigheid en rechtvaardigheid van Jehovah’s soevereiniteit in twijfel. Hij
wekte bij de vrouw de indruk dat God haar onrechtmatig iets onthield; ook
beweerde hij dat God een leugenaar was toen hij zei dat Eva zou sterven als zij
van de verboden vrucht zou eten. Bovendien deed Satan haar geloven dat zij vrij
en onafhankelijk van God zou worden en als God zou zijn. Op deze wijze bereikte
dit goddeloze geestelijke schepsel dat Eva hem hoger achtte dan God, en zo werd
Satan haar god, hoewel Eva destijds blijkbaar niet wist wie degene was die haar
misleidde. Door zijn handelwijze bracht Satan de man en de vrouw onder zijn
leiding en gezag, en maakte hij zich tot een mededingende, tegen Jehovah
gekante god. — Ge
3:1-7.
Opmerkelijk is dat Satan hier zelfs een god
wordt genoemd, al is dit wel in overeenstemming met de tekst in 2 korinthiers
4:4 waar over de duivel wordt gesproken als ‘de god van dit samenstel van
dingen’. Voor Jehovah’s Getuigen is de strijdvraag inzake de soevereiniteit van
God één van de centrale leringen. Bij vrijwel alles wat Jehovah’s Getuigen
doen, is ze van invloed. Het draait er voortdurend om het leven in
overeenstemming te houden met wat gezien wordt als ‘de ware aanbidding’. Wie
daarvan afwijkt, valt in Satans strikken, want dient dan in werkelijkheid hem
als god. Ook ligt ‘de gehele wereld… in de macht van de goddeloze’ (Satan) wat
voor Jehovah’s Getuigen nog een reden is om zich afgescheiden te houden van de
buitenwereld.
Satan de Duivel wordt dus als een werkelijk
bestaand persoon gezien, een machtig geestelijk schepsel. Volgens de leer van
Jehovah’s Getuigen is hij de oorzaak van (veel van) het kwaad in de wereld. Zij
geloven dat hij in 1914 tezamen met zijn demonen – geestelijke wezens die net
als Satan tegen God in opstand zijn gekomen – naar de Aarde zijn verbannen.
Satan of de duivel in de bijbel
Opmerkelijk is dat
Satan of de duivel in het Oude Testament – de Hebreeuwse geschriften volgens de
wachttorenleer – nauwelijks voorkomt, maar in het Nieuwe Testament (Griekse
geschriften) juist alomtegenwoordig is. Dr. John van Schaik, medeauteur van het
boek Bronnen van de Westerse Esoterie,
zegt dat de duivel in de Tenach – de joodse bijbel die min of meer overeenkomt
met wat wij kennen als het Oude Testament – vijf keer voorkomt in de betekenis
van demonen of boze geesten. In het Nieuwe Testament komt de duivel – diabolos
– 111 keer voor. Satan komt volgens hem slechts in vier Bijbelboeken van het
Oude Testament voor, in totaal 19 keer, waarvan 14 keer in het boek Job.[3] Volgens historicus Georges Minois komt de duivel in het
Nieuwe Testament zelfs nog vaker voor, 188 keer, wat hij vervolgens specificeert:
‘62 keer als demon, 36 keer als Satan, 33 keer als duivel, 37 keer als beest,
13 keer als draak en 7 keer als Beëlzebub’.[4] Dat is flink wat vaker dan in het Oude Testament!
Over Satan in het
Oude Testament zegt het betreffende kaderartikel in de NBV studiebijbel:
De naam Satan
komt van het Hebreeuwse woord satan,
dat enkele malen voorkomt in het Oude Testament. Het verwijst meestal naar
mensen en betekent ‘tegenstander’ of ‘aanklager’ (bijv. in 1 koningen 11:14).
In vier gevallen staat het woord voor een hemelse figuur. In Numeri 22:22 wordt
de engel van JHWH die Bileam de weg verspert aangeduid als satan, tegenstander. In Job 1-2 en in Zacharia 3 maakt ‘Satan’ deel
uit van een soort raad van hemelbewoners, die ten dienste staat van JHWH. Hij
treedt hier op als aanklager, maar niet als antimacht of aartsvijand van God.
De vierde tekst
is 1 Kronieken 21:1; waarin Satan David ertoe aanzet om een volkstelling te
houden. In de versie van 2 Samuel:24:1 is het echter JHWH die David aanzet tot
zijn daad, om die vervolgens te bestraffen. Sommige uitleggers denken dat
hieruit blijkt dat de auteurs van Kronieken (in de vijfde-vierde eeuw v.Chr.)
Satan zagen als de tegenstander van God en bron van het kwaad. Andere
uitleggers menen echter dat de auteurs van Kronieken God niet verantwoordelijk
wilden stellen voor Davids zonde, en dat daarom in Kronieken Satan degene is
die David tot zonde aanzat. Zijn rol is niet heel anders dan die in Job en
Zacharia. Hij is een tegenstander binnen de speelruimte die God openlaat.[5]
Nergens in het Oude
Testament komt Satan voor als een zelfstandige boze macht naast of tegenover
God. Ook in het beroemde boek Job, door Jehovah’s Getuigen onder andere
aangehaald om te ‘bewijzen’ dat Satan een werkelijk bestaand persoon is, is
Satan niets anders dan één van de zonen Gods (soms vertaald met ‘engelen’, soms
met ‘hemelbewoners’), die in een gesprek met JHWH de rol op zich neemt van
‘aanklager’ (een correcte vertaling van het Hebreeuwse woord satan). Het woord ‘satan’ wijst hier dus
niet op een eigennaam, maar op een hoedanigheid, een functie.
Maar dan, vanaf het
begin van het Nieuwe Testament is Satan volop aanwezig. Dat roept toch vragen
op. Als je er net als Jehovah’s Getuigen vanuit gaat dat de hele bijbel het ‘Woord van
God’ is, een boek dat helemaal tot stand is gekomen doordat God de schrijvers
door zijn heilige geest heeft geleid, dan zou je toch verwachten dat ook Satan
al vanaf het begin in dat boek alomtegenwoordig is. Toch blijkt dat niet zo te
zijn. Waar komt die ‘Satan de duivel’
ineens vandaan? En, zullen Jehovah’s Getuigen en veel (andere) christenen
tegenwerpen, hoe zit dat dan met de slang in het paradijs? Daar was Satan toch
al aanwezig?
De geboorte van de duivel (en demonen)
Om te begrijpen waar
het idee van de duivel binnen de joods-christelijke traditie vandaan komt,
moeten we in gedachten houden dat het joodse volk in de zesde eeuw voor
Christus in ballingschap is geweest in Babylon. Daar kwamen ze in aanraking met
de daar heersende godsdienst en mythen. De diepste wortels voor de herkomst van
Satan vinden we dan ook in de Babylonische (en Kanaänitische) mythen van
strijd, die in de loop der tijd de vorm hebben aangenomen van een kosmische
strijd tussen goed en kwaad, of de overwinning van orde op de chaos. Dikwijls
bevecht en overwint in deze verhalen de held ‘het kwaad’ in de vorm van een
monster (bijv. een draak of een zeemonster). Volgens Minois vinden we hier – in
de Babylonische mythologie – ‘een embryo van de duivelse idee van een
kwaadaardig wezen dat in opstand komt tegen de goden, uit is op de almacht en
de vertegenwoordiger is van het kwade op aarde’.[6] Maar een echte duivel
is er nog niet.
De vroegste
aanwijzingen voor een zelfstandig kwaadaardig personage vinden we in het
zoroastrisme (ook wel mazdeïsme genoemd), een Perzische religie naar de leer
van Zarathoestra. Het zoroastrisme kent een scherp dualisme: goed en kwaad zijn
van elkaar gescheiden. Er is de goede scheppergod Ahura Mazda, en de duistere
en kwade Ahriman. Tussen deze twee heerst er een eeuwige strijd – de strijd
tussen goed en kwaad – maar in de toekomst zal die gewonnen worden door de
goede god Ahura Mazda. Het is heel goed mogelijk dat de joden zijn beïnvloed
door het mazdeïstische idee van een alleen maar goede god met daarnaast een
kwaadaardig personage.
Vervolgens ontwikkelt
zich binnen het jodendom een geloof in demonen, alsook in een heerser der
demonen, iets wat we niet terugzien in het Oude Testament, maar wel in andere
geschriften die in de laatste eeuwen voor Christus zijn geschreven. Naast de
geschriften die wij kennen uit de bijbel, bestonden er in bijbelse tijden nog
talloze andere geschriften, die echter niet in de bijbelse canon zijn
opgenomen. Jehovah’s Getuigen beschouwen deze apocriefe en pseudepigrafische
geschriften als niet ‘door God geïnspireerd’ en daarom niet betrouwbaar. Zij
zullen de inhoud dan ook verwerpen. Toch is het juist hier dat we bepaalde
ideeën tegenkomen die ingang hebben gevonden in het latere christelijke denken.
Wat we vooral zien in
de pseudepigrafische geschriften, is dat er een antwoord wordt gezocht op de
vraag naar het bestaan van het kwaad in de wereld. Waar JHWH, de God van Israël
in het Oude Testament nog veelal ambivalent is, zien we in de laatste drie
eeuwen voor Christus de neiging om deze God als alleen maar goed voor te
stellen en voor het kwaad een andere oorzaak te zoeken. In het
pseudepigrafische geschrift Het boek der
Jubileeën zijn de gevallen engelen uit Genesis 6 de oorzaak van het kwaad. Ook
in Het boek der Wachters, dat deel
uitmaakt van de Henochliteratuur, wordt de oorzaak van het kwaad gezocht bij de
engelen die gemeenschap hadden met de dochters der mensen, en de reuzen die
daaruit voortkwamen.
In het verslag in
Genesis 6 lezen we dat als gevolg van de ellende de mensen korter zullen leven.
Bovendien laat God een zondvloed over de aarde komen waarbij slechts acht
mensen overleven. In het bijbelse verhaal staat verder niet wat er met de
zondige engelen of met de reuzen gebeurt. In de pseudepigrafische literatuur lezen
we verschillende versies. In Het Boek der
Wachters zijn het de geesten van de reuzen die de latere demonen worden.
Daar krijgt de engel Michaël de opdracht om ze onder de heuvels van de aarde op
te sluiten tot aan de oordeelsdag.
Ook in Jubileeën worden de gevallen engelen en
ook de geesten van de reuzen gevangen genomen in de diepten der aarde. Maar dan
vraagt ‘de heerser der geesten’ – in Jubileeën
‘prins Mastema’ genoemd – aan God om een aantal geesten los te laten, omdat hij
anders zijn werk niet kan doen. God staat hem dit toe en geeft hem een tiende
deel van de boze geesten of demonen. Deze Mastema is gelijk aan Satan. In Jubileeën is Mastema/Satan de uitvoerder
van de straffen van God. Hij wordt daarbij geassisteerd door zijn demonen die
tegelijkertijd de mens tot allerlei kwaad proberen te verleiden. [7]
Er zijn nog vele andere geschriften uit de
laatste paar eeuwen voor Christus waarin de duivel of demonen voorkomen. De
meeste verhalen lijken varianten of uitbreidingen op de verhalen die we kennen
uit het Oude Testament. Ik noem hier nog Het
Testament van Salomon, dat handelt over de koning Salomo die we kennen uit
de geschiedenis van het volk Israël. Het verhaal speelt zich dan ook af tijdens
de eerste tempelbouw. In Het Testament van Salomon komt een hele
reeks aan demonen voor. Volgens Van Schaik geeft Het Testament van Salomon ‘een goed inzicht in de beleving van
demonen en de wijze waarop men met hen omgaat’.[8]
Satan en de slang in het paradijs
Het zal misschien als
een verrassing komen, maar nergens in de bijbel wordt gezegd dat Satan de slang
is die Eva verleidde in het paradijs! De enige tekst die hier wel op van
toepassing wordt gebracht is Openbaring 12:9 waar gesproken wordt over ‘de
grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd’. Toen
ik het voor het eerst las, dacht ik ook: staat het echt nergens (anders)? Inzicht in de Schrift dl 2 (van
Jehovah’s Getuigen) zegt onder het onderwerp Satan onder meer: ‘Het bijbelse
verslag geeft derhalve duidelijk te kennen dat het Satan was die door middel
van een slang sprak en Eva tot ongehoorzaamheid aan Gods gebod verleidde.’ Maar
waar zegt het ‘bijbelse verslag’ dit dan zo duidelijk? Men geeft hierbij geen
enkele bijbeltekst die dit daadwerkelijk aantoont! Uiteraard wordt in de uitleg
van Jehovah’s Getuigen wel naar verschillende teksten verwezen maar geen
daarvan identificeert de slang in het paradijs met de duivel, of zegt dat Satan
daar aanwezig was.
Toch is het een algemeen
geloof binnen de christelijke traditie dat de duivel in de hof van Eden door
middel van een slang (of in de gedaante van een slang) Eva misleidde. Waar komt
dit denkbeeld dan vandaan? Het antwoord is ook hier: in de buitenbijbelse
geschriften.
In het joodse
geschrift Het leven van Adam en Eva
wordt de duivel ten tonele gevoerd als jaloers en iemand die aanbidding voor
zichzelf wil. Nadat de duivel in het paradijs voor een tweede maal Eva heeft misleid,
vraagt Adam hem waarom hij hen toch zo blijft vervolgen. In het antwoord dat
Satan geeft, legt hij uit dat na de schepping van Adam alle engelen in de hemel
gedwongen werden om hem – Adam – als ‘het beeld van God’ te aanbidden. Satan
weigert dat en zegt:
‘Ik zal hem die lager en later is dan mij niet aanbidden. Ik
ben eerder dan dat schepsel. Voordat hij gemaakt werd, was ik al geschapen. Hij
moet mij aanbidden.’[9]
Vervolgens wordt
Satan tezamen met de engelen die hem navolgen en ook weigeren Adam te aanbidden
vanuit hun plaats van glorie verdreven en op de aarde geworpen.[10] In het verhaal
herkennen we een Satan de Duivel die aanbidding voor zichzelf wil, zoals we dat
ook terugzien in de leer van Jehovah’s Getuigen.
De Apocalypse van Mozes, een variant op Het
leven van Adam en Eva, wijkt af waar het de verleiding in het paradijs
betreft. Het is hier dat we lezen dat de duivel gebruik maakt van de slang:
En de duivel
sprak tot de slang, zeggende, sta op en kom hier en ik zal je iets vertellen
wat in je voordeel is. En hij stond op en kwam tot hem. En de duivel zei tegen
hem: ‘Ik hoor dat je de wijste van alle dieren bent. Waarom eet je het afval
van Adam en niet de vruchten van het paradijs? Kom, laten we eens kijken hoe
wij hem uit het paradijs kunnen gooien, net zoals wij uit het paradijs zijn
verdreven vanwege hem.’ De slang zei: ‘Ik ben bevreesd dat de Heer boos op me
zal worden.’ De duivel zei tegen hem: ‘Wees niet bevreesd, wees alleen mijn
uitvoerder en ik zal in je mond die woorden leggen die hem zullen bedriegen.’[11]
In het gedeelte dat volgt komt Satan met Eva
in gesprek waarbij hij op zeker ogenblik de slang het gesprek laat overnemen.
Wanneer Eva aangeeft dat ze bevreesd is om van de boom in het midden van de
tuin te eten, zegt de ‘slang’ tegen haar:
‘Wees niet bang,
want zodra je ervan eet zul je als God worden, kennende goed en kwaad. God weet
dat je als Hem zult zijn en daarom was Hij afgunstig en zei Hij dat je er niet
van mag eten. Maar ga en bekijk de plant en zie hoe prachtig hij is.’[12]
Het valt niet te ontkennen dat het verhaal sterk
lijkt op dat uit Genesis 3:1-6. Met dit verschil, dat hier over Satan en de
duivel wordt gesproken, waar in het bijbelse paradijsverhaal alleen over een
slang wordt verteld.
Volgens Van Schaik werd Het leven van Adam en Eva ergens tussen 60 en 300 na Christus
geschreven, waarschijnlijk door een jood in Alexandrië, in het Grieks, maar
waarschijnlijk ligt er een Hebreeuwse versie aan ten grondslag.[13]
Minois geeft aan dat het is ontstaan in de eerste eeuw voor Christus.[14]
Philip C. Almond echter dateert het veel later, ergens tussen de derde en
vijfde eeuw. Bij hem is het Justinus Martyr die als eerste de slang in de hof
van Eden gelijkstelde aan Satan. Justinus plaatst de val van de engelen in de
dagen van Noach, maar volgens hem zou de val van de heerser der demonen, Satan,
al eerder hebben plaatsgehad.[15]
We weten niet of Justinus op de hoogte was van het verhaal uit Het leven van Adam en Eva, of De Apocalypse van Mozes, of voorlopers
daarvan. Zijn ideeën doen echter sterk denken aan wat we in de
pseudepigrafische geschriften vinden. Hoe dan ook waren er na hem anderen
binnen de christelijke traditie die het idee overnamen en werd het een algemeen
bekend verhaal dat het Satan de duivel was die Eva misleidde in het paradijs.
Een
andere kijk op de duivel(se praktijken)
Tegen de tijd dat Jezus leefde, was het geloof
in Satan en demonen algemeen geworden. En ineens was daar ook de praktijk van
het exorcisme, het uitdrijven van demonen. Want in het Nieuwe Testament lezen
we over een veelvuldig voorkomen van bezetenheid. Demonen veroorzaken
invaliditeit, waanzin, epilepsie en andere ziekten.[16]
Volgens de evangeliën dreven Jezus, en later ook zijn discipelen, bij vele
gelegenheden demonen uit.
Toen ik nog een getuige van Jehovah was, vroeg
ik me vaak af waarom er in Jezus’ dagen van die duidelijke gevallen van
bezetenheid door demonen waren terwijl we dat vandaag de dag niet terugzien.
Per slot van rekening geloven Jehovah’s Getuigen dat ook nu Satan en zijn
demonen op aarde rondzwermen. De leer van de Getuigen wijt nog altijd ‘het
wilde en onbeheerste gedrag van geestelijk gestoorde personen…aan bezetenheid
door deze onzichtbare handlangers van Satan’.[17]
Maar niemand van hen gelooft toch meer dat een ziekte als epilepsie veroorzaakt
wordt door bezetenheid. Kennelijk heeft zelfs het wachttorengenootschap een
medische verklaring van verschillende ziektebeelden geaccepteerd.
Bezetenheid door demonen is niet iets dat
gedurende de hele christelijke geschiedenis voorkwam. Eigenlijk was het ten
gevolge van de heersende theologische denkbeelden eeuwenlang ‘rustig’. Pas
halverwege de dertiende eeuw kwam opnieuw de belangstelling voor de duivel en
zijn demonen op, wat duurde tot het einde van de zeventiende eeuw. Almond noemt
de periode van 1550 tot 1700 ‘de gouden eeuw van de demonische bezetenheid’.[18]
Het lijkt er op dat een toename in het aantal gevallen van bezetenheid
samenvalt met een toename van het geloof er in. Een toename die trouwens
samenviel met het geloof in hekserij. Er werden in die tijd verschillende
boeken geschreven aangaande demonologie en hekserij, waaronder het beruchte Malleus Maleficarum (“de Heksenhamer”) uit 1486, geschreven door de
dominicaanse inquisiteur Heinrich Kramer.
Ten gevolge van het geloof in die dagen zijn vele onschuldige mensen
veroordeeld en op de brandstapel beland.
Het geloof van
Jehovah’s Getuigen in Satan de Duivel komt voor een groot deel overeen met wat
het orthodoxe christendom lange tijd heeft geloofd. Onder invloed van
wetenschappelijke ontdekkingen echter liet de christelijke hoofdstroom langzaam
maar zeker het geloof in een concrete Duivel (en demonen) los. Veel theologen
zien de duivel tegenwoordig als niets anders dan een symbool voor het kwaad,
precies wat Jehovah’s Getuigen in die wachttoren van 1 november 2014 proberen
te ontkrachten.
Voor mensen die
geloven in het werkelijk bestaan van de duivel als een kwaadaardig persoon, is
ook de angst voor Satan reëel. Dat geldt zeker voor Jehovah’s Getuigen, die –
zoals ik al eerder aanhaalde – zichzelf ook nog eens als het voornaamste
doelwit van diens aanvallen zien.
Het bewuste
wachttorenartikel over Satan eindigt met de zin: ‘Stel u voor hoe heerlijk het
zal zijn als er terecht gezegd kan worden: “Satan bestaat niet!”’. Wel, hij bestaat niet. We zouden ook kunnen
zeggen: hij bestaat alleen in het hoofd van de gelovige. Een andere, meer met
de wetenschap en de geschiedenis overeenkomende kijk op Satan de duivel is dat
hij nooit meer is geweest dan een mythisch personage, een verklaring (of
symbool) voor het kwaad in de wereld. Als personage had hij een begin, een
ontstaan, en maakte hij een ontwikkeling door in het denken van mensen. Met
deze kijk op de duivel is er geen enkele reden om bang voor hem te zijn.
Bibliografie:
-
Slavenburg, J.& J. van Schaik, Bronnen
van de Westerse Esoterie (Ankh-Hermes 2013), hfdst. 5 en 6.
-
Minois, Georges, De Duivel (Voltaire
bv 2000).
-
Almond, Philip C., De Duivel. Een
biografie (Meinema 2015).
-
NBV Studiebijbel, De
Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties (Jongbloed
2008)
[1] Genoemde wachttorenlectuur
is te vinden in de online library op: www.jw.org
[2] Bijbelteksten zijn –
tenzij anders vermeld – genomen uit de NieuweWereldvertaling, uitgegeven door
Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc,.1995.
[3] J. Slavenburg &
J.v.Schaik, Bronnen van de Westerse
Esoterie, Ankh-Hermes 2013, p.101.
[4] Georges Minois, De Duivel, Voltaire 2000, p. 25.
[5] NBV Studiebijbel, De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg,
achtergronden en illustraties, kaderartikel ‘Satan’., Jongbloed 2008, p. 744.
[6] Georges Minois, De Duivel, Voltaire 2000, p. 11
[7] J. Slavenburg &
J.v.Schaik, Bronnen van de Westerse
Esoterie, Ankh-Hermes 2013, p.103-105, 123-126. Georges Minois, De Duivel, Voltaire 2000, p. 22-23.
[8] J. Slavenburg &
J.v.Schaik, Bronnen van de Westerse
Esoterie, Ankh-Hermes 2013, p.111-117.
[9] Het leven van Adam en Eva,
in Slavenburg&v.Schaik,Bronnen
van de Westerse Esoterie, p.106. Verwijzing naar: The Life of Adam
and Eve, XI-XVI, Sparks, blz. 149-150; Charlesworth, Vol 2, blz. 249-296.
[10] J. Slavenburg &
J.v.Schaik, Bronnen van de Westerse
Esoterie, Ankh-Hermes 2013, p. 106-107.
[11] De Apocalypse van Mozes, in: Slavenburg&v.Schaik,Bronnen van de Westerse Esoterie, p.108.
Verwijzing naar: The Apocalypse of Mozes,
XVI-XIX, Sparks, blz. 162-163; Charlesworth, Vol 2 blz. 249-296.
[12] Idem.
[13] J. Slavenburg &
J.v.Schaik, Bronnen van de Westerse
Esoterie, Ankh-Hermes 2013, p.105
[14] Georges Minois, De Duivel, Voltaire 2000, p. 23
[15] Philip C. Almond, De Duivel. Een biografie, Meinema 2015,
p.51,52,56.
[16] NBV Studiebijbel, De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg,
achtergronden en illustraties, kaderartikel ‘Demonen’, Jongbloed 2008, p. 425.
[17] Inzicht in de Schrift,
Deel 1, p. 341, te vinden in de online library op www.jw.org
Ik hou me toch vast aan de bijbels leer.Ik voel me goed bij de uitleg van de bijbel door Jehova's getuigen met het oogpunt op dat we allen trachten om de bijbel goed te begrijpen.Ik geloof dat Jehovah sterker is dan de Duivel dus die angst is geen gevoel zonder grenzen. We doen ons best om Jehovas wil te doen.En daar geloof ik in geestelijke bescherming.
BeantwoordenVerwijderenik lees tot me stomme verbazing
BeantwoordenVerwijderendat het christendom ,jodendom
jullie veroordelen en dingen schrijven die niet kloppen
ik weet ook dat jullie paranormale wereld raar vinden
ik geloof er in
ik heb zelf op een christelijke school gezeten
en wat jullie ook over de heksen schrijven
is onzin