Jehovah's Getuigen en de positie van de vrouw (1)
(Eerder
gepubliceerd op mijn blog Novembermyst, 5 mei 2011)
Het zat er al
een hele tijd aan te komen dat ik over dit onderwerp zou schrijven en het moet
er nu maar eens van komen. Vooral omdat het zo sterk met mij persoonlijk te
maken heeft, met hoe ik het heb ervaren, hoe ik erdoor niet mezelf kon zijn en
uiteindelijk in een crisis terechtkwam. Ik zal het wel niet allemaal in een
keer kwijt kunnen. Het is zo moeilijk uit te leggen hoe het voelde toen ik er helemaal in zat, hoe
die geloofsvoorstellingen mijn leven bepaalden, hoe ik er helemaal door vast
kwam te zitten. Maar ik zal mijn best doen.
Jehovah’s
Getuigen lezen de bijbel als Woord van God, als een boodschap van God aan de
mensen, als een soort leidraad waaruit ze menen op te maken hoe God wil dat wij
mensen leven. Zij gaan daarin erg ver en nemen veel dingen letterlijk, maar
andere dingen juist weer niet. (Het is een ingewikkeld systeem en je moet er
echt in zitten – of hebben gezeten – om te snappen hoe het werkt). Zij hebben
een eigen bijbelvertaling, waaruit ik zal citeren, omdat die het dichtst staat
bij de geloofswereld van een JG.
Aan de bijbel
ontlenen zij hun vrouwbeeld, hun idee van hoe een vrouw zou moeten zijn, wat
zij zou moeten doen en laten. Zo geloven zij op basis van het (tweede)
scheppingsverslag dat de man eerst werd geschapen en daarna pas de vrouw. Zij
zien dit bevestigd in 1 Timotheüs 2:13 waar staat: ‘Want Adam werd
het eerst gevormd, daarna Eva’.
Een man zou geschapen zijn naar ‘Gods beeld en heerlijkheid’, ‘maar de vrouw is de heerlijkheid van de man’, want ‘de man werd niet ter wille van de
vrouw geschapen, maar de vrouw ter wille van de man’ (1 Korinthiërs 11:7-9). Door dergelijke
teksten letterlijk te nemen, en niet als het product van een patriarchale
cultuur, wordt de vrouw in feite een tweederangs positie toegekend.
En zo ontstaat
ook de positie van de vrouw, in het gezin en in de gemeente. Om te beginnen is
daar de ‘gezagsregeling’, die volgens het wachttorengenootschap door God zelf
zou zijn ingesteld. In 1 Korinthiërs 11:3 staat: ‘Ik wil echter dat
GIJ weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt
het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus’. Daaraan worden andere teksten
gekoppeld – want dat doen zij graag – zoals Efeziërs 5:23 (want de man is
het hoofd van zijn vrouw) en
1 Petrus 3:1 (Evenzo GIJ vrouwen, weest aan UW eigen man
onderworpen). Wanneer je gelooft dat die teksten werkelijk een goddelijke
status hebben, Gods wil bekend maken, wat kun je daar dan nog tegenin brengen?
Natuurlijk worden deze teksten in werkelijkheid door mensen uitgelegd, door
mannen nog wel, maar zo zag ik dat toen niet. Ik bekeek de dingen vanuit die
ene (beperkte) overtuiging.
Om inzichtelijk te maken hoe het wachttorengenootschap bepaalde dingen
uitlegt, citeer ik uit het Inzicht-boek deel 2 (een soort bijbelse
encyclopedie, uitgegeven door het wachttorengenootschap zelf). Daar staat bij
het onderwerp vrouw het volgende (blz.1212).:
‘Positie en verantwoordelijkheden. Opdat de
vrouw tot bestaan kon komen, moest eerst de man er zijn, want zij werd uit hem
geschapen. Als een deel van de man, als „één vlees” met hem en als zijn
tegenhanger en zijn helper, was zij aan hem als haar hoofd onderworpen. Zij
stond ook onder de wet die God aan Adam had gegeven betreffende de boom der
kennis van goed en kwaad. Zij had de verantwoordelijkheid het welzijn van de
man te bevorderen. Samen zouden zij kinderen hebben en heerschappij over de
dieren uitoefenen. — Ge 1:28; 2:24.
Aangezien trouwen voor vrouwen in bijbelse tijden de
normale gang van zaken was, hebben de schriftplaatsen die spreken over de
verantwoordelijkheden van de vrouw gewoonlijk betrekking op haar positie als
echtgenote. De voornaamste taak van alle vrouwen in Israël was, Jehovah God in
de ware aanbidding te dienen. […..]
In de tweede plaats moest de vrouw haar man
gehoorzamen. Zij had de verantwoordelijkheid ijverig voor het welzijn van het
huisgezin te werken en haar echtgenoot en hoofd tot eer te strekken. Dit zou
haar de grootste heerlijkheid geven. Spreuken 14:1 zegt: „De waarlijk wijze
vrouw heeft haar huis opgebouwd, maar de dwaze haalt het met haar eigen handen
omver.” Zij moest altijd goed over haar man spreken en ertoe bijdragen dat hij
in de achting van anderen steeg, en hij moest trots op haar kunnen zijn. „Een
bekwame vrouw is een kroon voor haar eigenaar, maar als verrotting in zijn
beenderen is zij die schandelijk handelt” (Sp 12:4). De eervolle positie en de
voorrechten die zij als echtgenote geniet, alsook de zegeningen die haar wegens
haar getrouwheid, vlijt en wijsheid ten deel vallen, worden in Spreuken
hoofdstuk 31 beschreven.’
Ik denk dat het
tekstgedeelte wel voor zichzelf spreekt. Gehoorzaamheid aan haar man, hem tot
heerlijkheid strekken, voor zijn welzijn zorgen, dat wordt dus van een JG-vrouw
verwacht. Over de thuissituatie zegt het Inzicht-boek het volgende:
‘Thuis. De vrouw wordt
in de bijbel beschreven als „een zwakker vat, het vrouwelijke”. Zij moet door
haar man dienovereenkomstig worden bejegend (1Pe 3:7). Zij geniet tal van
voorrechten, want zij heeft bijvoorbeeld — met de goedkeuring en onder leiding
van haar man — een aandeel aan het onderwijzen van de kinderen en het algehele
bestuur van het huishouden (1Ti 5:14; 1Pe 3:1, 2; Sp 1:8; 6:20;
hfdst. 31). Zij moet aan haar man onderworpen zijn (Ef 5:22-24) en is hem
de huwelijksplicht verschuldigd. — 1Kor 7:3-5.’
Het wachttorengenootschap heeft nogal de neiging om misleidend om te gaan
met woorden. Kijk bij het bovenstaande stukje maar eens naar het gebruik van
het woordje ‘voorrechten’. Een voorrecht is iets wat je op anderen voor hebt,
een recht dat de (meeste) anderen niet hebben. Vrouwen hebben volgens het
wachttorengenootschap dus het voorrecht – let wel: onder leiding van hun man –
een aandeel te hebben in het onderwijzen van hun kinderen, en het besturen van
het huishouden. Hoezo voorrecht? Alle vrouwen onderrichten hun kinderen en doen
het huishouden, met of zonder hun man.
Bij het idee van
onderworpenheid kom ik spontaan in opstand. En dat de vrouw de man de
huwelijksplicht verschuldigd is….dat brengt vrouwen te allen tijde in een
nadelige positie. Want dat betekent dat de man bepaalt wanneer er aan seks
wordt gedaan, terwijl de vrouw in een seksuele relatie toch al de meest
kwetsbare is. Nee, die positie van de vrouw bij JG’s brengt weinig voorrechten
met zich mee.
Nog altijd begint mijn hart te bonzen van boosheid wanneer ik deze
tekstgedeelten lees.
Jarenlang heb ik geprobeerd te worden zoals ik dacht dat ‘God’ wilde dat ik
was. In Efeziërs 4:22-24 staat: ‘dat GIJ de oude
persoonlijkheid, die met UW vroegere levenswandel overeenkomt en die naar haar
bedrieglijke begeerte wordt verdorven, dient weg te doen, maar dat GIJ nieuw gemaakt dient te worden in de kracht die UW denken aandrijft, en de nieuwe persoonlijkheid dient aan te doen, die naar
Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit.’ Ik voldeed in
mijn persoonlijkheid helemaal niet aan het wachttorenbeeld van de vrouw. Ik ben
nogal ‘mannelijk’ in mijn karakter, van nature dominant, geneigd de leiding te
nemen. Ik ben onafhankelijk in de zin dat ik graag mijn eigen ding doe. Ik ben
een non-conformist. Ik kan nogal heftig reageren als ik boos ben, vooral als ik
het gevoel heb dat ik onrechtvaardig behandeld word.
Ik probeerde te veranderen. Zoals ik al zei, wanneer je gelooft dat God dat
wil, wie ben je dan als mens om er iets tegenin te brengen? Maar eigenlijk
probeerde ik daarmee te worden wie ik ten diepste niet was. En het lukte ook
niet. Daardoor voelde ik me tekortschieten tegenover God. Mijn zelfbeeld (dat
toch al negatief was vanuit mijn jeugd) werd alsmaar slechter.
Maar mijn innerlijke persoon kwam ook in opstand. Een tijd lang leek het
alsof ik uit verschillende delen bestond die ieder een eigen wil hadden. Ik lag
met mezelf overhoop, botste met de ouderlingen in onze gemeente en voelde me
tekortschieten tegenover God.
Daarbij voelde ik het ook als een groot onrecht dat ‘God’ de man in gezag
boven de vrouw had gesteld. En dan tot in eeuwigheid. Want het
wachttorengenootschap leert dat mensen voor eeuwig in een paradijs op aarde
kunnen leven, maar in dat paradijs blijft het gezagsbeginsel – dat de man het
hoofd is van de vrouw – bestaan. Ik vond dat zó onrechtvaardig. Maar ook met
dat gevoel kon ik geen kant op, want wie was ik om iets tegen God in te
brengen?
Ik werd depressief en kwam steeds meer vast te zitten. Maar tegelijkertijd
opende het ook de weg naar buiten. Want het paradijs leek me steeds minder
aantrekkelijk. Het alternatief vanuit de wachttorengeloofsleer was voor altijd
dood te zijn en er kwam een moment dat dat mij beter leek dan voor eeuwig als
tweederangsburger in Gods koninkrijk te leven. En ja – zo bedacht ik rationeel
– als ik dan toch voor altijd dood zou zijn, dan kon ik eerst ook nog wel op
mijn manier van het leven gaan genieten. Natuurlijk gebeurde er nog veel meer
voordat ik echt loskwam en de vrijheid vond, maar daarover vertel ik misschien
een andere keer.
Tegenwoordig heb ik een heel ander beeld van God. Ik ervaar vrijheid in
mijn leven en hecht daar veel waarde aan. Ik vind dat ieder mens moet kunnen
zijn of worden wie hij of zij ten diepste al is, ook ik. Ik heb best nog wel
eens last van een negatief zelfbeeld, maar niet tegenover God. En ik ben veel
zelfbewuster geworden. Ik leer mezelf steeds beter kennen, maar ik laat me niet
meer door een ander voorschrijven hoe ik moet zijn. Ik ben wie ik ben.
Reacties
Een reactie posten